Gast, Sulaweeeeesi!

Matig Makassar en ome Bertus
Na een dag lang vliegen en met een Aziatische aircogriep in de benen, landen we op Makassar. Deze hoofdstad van Sulawesi was niet alleen een belangrijke handelspost op de specerijenroute (de Nederlanders namen Makassar maar wat graag in), maar tot voor kort ook de standplaats van onze eerdergenoemde gastheer te Jakarta. Samen met oud-Ajaxcied Richard Knopper deed hij hier heel even oude tijden herleven door met de plaatselijke PSM vijf potten op rij te winnen…totdat een groep corrupte partijbonzen een illegale competitie opstartte en al zijn sterspelers wegkaapte. Einde oefening.

Door drie verschillende ‘pete-pete’s’ (bemobusjes) te nemen en een dorpsgek af te schudden met een pakje sigaretten, belanden we in het centrum van de stad. De Lonely Planet geeft hoog op over Asoka Homestay, en omdat we moe zijn, gaan we hier niet tegen in. Het lijkt een goede keuze, totdat we de volgende ochtend buiten onze hotelkamer ‘vriendelijk’ worden opgewacht door een zogenaamde medewerker van het hotel. Not! Een rasechte marktverkoper is onze Bertus, die ons eerst aardig alle hightlights voorlegt om er vervolgens een snoeiharde berekening op los te laten. We zeggen keurig (omdat ‘nee’ zeggen voor ons lastig blijft) dat we hem aan einde van de middag nog even zullen bellen.

Niet geheel fit wandelen we door de bloedhitte (Makassar is echt heet!) en doodstille straten (geen koopzondag hier), richting de hightlight van de stad Fort Rotterdam. Naast een paar originele restanten van muren en een gerestaureerd/nagebootst fort, is er niet veel te zien. Uiteraard worden we weer overal gevolgd door groepjes studenten en giegelende meisjes. En ook hier gaan we keurig op de foto en geven we Engelse les. Onderstaande foto van onze vrome Marsha spreekt boe(r)k(a)delen:

Boerkmini

We slaan de andere hightlights over en spenderen de rest van de middag met een biertje in een enorme food court. Zoiets moeten we in Nederland beginnen! Bij terugkomst in het hotel -je raadt het al- staat een lachende Bertus (hij had een broertje van onze knotsgekke Balinese taxichauffeur kunnen zijn) al op ons te wachten. Mars kan na een dag vol koorts niet veel meer hebben en zegt gelijk maar ‘no’ tegen hem. Welterusten!

De volgende ochtend willen we uitchecken en de bus richting Rantepao in Tana Toraja nemen, als we ons eerst een weg moeten banen langs…Bertus! Hij haalt nog een keer alles uit de kast en doet ons een aanbod waar we volgens hem nauwelijks omheen kunnen: een dag met een gids, transport, twee dagen hotel en toegang tot een exclusieve begrafenisceremonie in Torajaland. Dit voor slechts 180 oud-Hollandsche euries. We dingen wat af en zwichten dan alsnog. Opgewekt belooft hij ons dan ‘gratis’ naar het busstation te brengen. In de auto hebben we toch onze bedenkingen en vragen we of we niet voor een nacht hotel en de begrafenisceremonie kunnen gaan. Hij mompelt dat dit hem zijn reputatie kost en dat wij gek zijn, lijkt volledig door te slaan en roept dat we dan maar 100.000 rupiah (€8,-) als ‘straf’ moeten betalen. Mat kookt van woede en is klaar voor een handgemeen, maar Mars maant hem om geen onverstandige dingen te doen. “Laat maar Mat, ik weet dat je hem makkelijk had kunnen hebben!”

Ti Ta Torajaland
Na dit potje afpersing, pakken we de bus naar Tana Toraja; een rit van ‘maar’ 12 uur met een bustemperatuur die al gauw naar vijf graden zakt. Jullie begrijpen dat het tegen het einde van de rit -20 is en Mat hierdoor ook een koudje heeft opgelopen…maar dat maakt Tana Toraja niet minder bijzonder…

Tana Torajan houses

Na Kaptein Iglo’s day out, heeft Mat een verassing omdat wij elkaar twee jaar kennen. Een luxe hotel ( op stelten ;)) met bad en groot bed. Heerlijk zo’n verwennerij! Alleen jammer dat we niet meer kunnen doen dan over en weer niezen en snotteren. Zelfs na een fles Bintang, om de bactierien te doden, blijven we met zakdoeken en koorts naar het grote zwembad staren. Heerlijk al die luxe waar je niets mee kunt.

Tijdens het eten schuift Andriano, een Engels-Italiaans-Indonesisch sprekende gids aan. Jullie begrijpen het al…weg rust en romatiek. Hij belooft ons ieder geval toegang tot een mythische begrafenisceremonie, iets wat we volgens Thijs A. gezien moeten hebben. Nadat de aimabele Andriano is uitgerateld en met een prima prijs komt, gaan we met hem in zee. Na zijn Eagles toegift ‘Welcome to the Hotel Tana Toraja’, hebben we weer tijd voor onszelf.

How to go out in style…by the Torajans
Een frisse start. Eerst een slof sigaretten halen voor de nabestaanden. Al snel arriveren we in het kleine dorpje Berana, waar een even machtige als angstaanjagende ceremonie zal plaatsvinden. Families sparen jarenlang om hun overleden familieleden een groots vaarwel aan te bieden. In ons geval ging het om een vrouw die vier jaar geleden is gestorven en haar echtgenoot die kort geleden de dood vond. We worden warm ontvangen in een speciaal voor deze gelegenheid van bamboe gebouwd, gi-gan-tisch dorp en krijgen een plaats in ‘condoleanceruimte’ nummer 14. De familieleden van de overledenen voorzien ons, oer-Hollands, van koffie en cake. Na het uitwisselen van beleefdheden en cadeaus, staat het ons vrij om rond te lopen en van de ceremonie te genieten. Genieten is misschien niet het juiste woord…

Waar te beginnen? Wat volgt is een ‘once in a lifetime’ spektakel, een bonte mix van oer-oud Animisme en het door de kolonisten ‘opgedrongen’ Christendom. Familieleden komen van heinde en verre en nemen varkens en buffels (Mat neuriet uit zenuwen ‘Buffalo Soldier‘ van Bob Marley) mee als offers. Sommige van deze dieren hebben een prijskaartje van wel € 20.000,-. Een man met een micofroon roept als een volleerd kermisexploitant alle familieleden naar voren en laat dan de meegebrachte buffels en biggen komen. We hoeven jullie niet uit te leggen dat de dieren de eindstreep niet levend halen… Zonder een waardeoordeel te vormen, heeft het iets paradoxaals: zoveel respect voor de doden en tegelijkertijd zoveel dood om je heen. Na het slachten, gaan de dieren aan het spit. Familieleden gaan aan tafel en vieren het leven. Op naar de volgende begrafenis.

Varkens aan het spit

We kunnen allebei met recht zeggen dat we nog nooit zoiets indrukwekkends hebben meegemaakt. Een vrouw die vier jaar geleden overleden is en thuis wordt bewaard, de familie die al gaat sparen voor de ceremonie en wacht totdat haar man overlijdt, het gekrijs van de biggen, het roosteren en uitdelen van het dure varkens- en buffelvlees, de indrukwekkende liederen die worden aangeheven, de enorme stoet van familieleden uit alle windstreken en de prachtige geklede directe familie laten je in trance achter…Alles draait hier om de dood, terwijl de mensen het leven met een rotgang vieren. Mooi!

Smmmoooooking!

Obelisken, graftombes en super panorama’s
Met de geur van verbrand vlees en bloed in onze neus, gaan we verder met onze tour in het noorden van Torajaland. Andriano vertelt honderduit over hoe hij zelf moest opbieden tegen zijn broers en zussen na het overlijden van zijn ouders en zo in in financiele problemen kwam.

Graftombe Obelisken (en een Asterixje)

We stoppen bij het dorpje Bori, bekend om zijn obelisken. De stenen, van klein naar groot, staan voor familieleden uit verschillende generaties. Op dit moment bouwt een zeer welgestelde familie hier een groots begrafenisdorp.
Bij Tinimbaya worden we getrakteerd op het zogenaamde panorma van 1.000 rijstvelden. Bizar en niet op camera vast te leggen. Toch maar een poging:

We lunchen boven aan de berg in het plaatsje Batietutumonga en hebben een weids uitzicht op Toraja en het stadje Rantepao.
We sluiten de dag af bij een aantal enorme gratombes die zijn uitgehouwen in reusachtige rotsblokken. Er hangen foto’s van de overledenen en op de uitkijk staat een uit hout gesnede echtpaartje (de zogenaamde ‘tau tau’). Ondertussen schieten er een aantal kinderen van een jaar of zes voorbij, die in plaats van naar school te gaan zware stukken bamboehout op hun rug dragen. Eindelijk heeft onze enthousiaste spraakwaterval Andriano door dat wij helemaal afgedraaid zijn. Tegen vijven rijden we – nog duizelend van de begrafenis van vanochtend – over zeer slechte wegen door het prachtige landschap terug naar ons hotel in Rantepao.

Vandaag zijn we nog steeds ‘under the weather’ en regent het bovendien; bloggen en sinaasappelsap drinken! In de tussentijd wisselen we voor de derde keer van hotel en strijken we neer bij Pia’s Poppi’s, een soort backpackers attractieparkje. We delen onze kamer met meneertjes gecko en kakkerlak. In de tuin een leeg zwembadje in de vorm van een hart. Er is een massagesalon, maar de masseur is verdwenen naar Makassar. Alle flessen sterke drank achter de bar zijn leeg, het duurt even voordat je koffie krijgt, maar alles gaat met een glimlach en niets is de mensen hier teveel.
Morgen (inmiddels vandaag) gaan we al snotterend nog iets van de omgeving in het zuiden van Tana Toraja verkennen en ons klaarmaken voor een lange reis (twee dagen bevriezen in aftandse bussen) naar het paradijs: the Togean Islands!

p.s.: effe reclame maken. Het fijne van Rantepao is dat er werkelijk waar niets te beleven valt. Er is gelukkig een bar waar wij relaxed kunnen zitten en internetten. De foe yong hai is classic, de juices (check out de ‘floating avocado’) zijn top en het personeel geweldig. Tripadvisor: places to go in Rantepao: Mambo…do not miss it!!!

Mamboo Johnny

Categories: Uncategorized | 3 Comments

Crazy, sexy, cool Kalimantan pt II

Kalimantan
Kalimantan. Enormous, mysterious and full of secrets and ecological treasures. The lungs of Mother Earth and the native country of the Dayaks. Home to mankind’s closest relative the orangutan (with whom we share almost 97% in terms of DNA), proboscis monkeys (nicknamed ‘Dutch monkeys’ because of their big nose…I didn’t quite get this), crocodiles, macaques, gibbons, a stunning array of birds and lots more. Part of the larger Borneo and sharing borders with Malaysia and Brunei. On the trade routes of the Dutch (United East India Company, diamonds) and British (East India Comapny, pepper), who followed in the footsteps of the Portugese.

Those looking for a funny insight on (the hazards of travelling through) Borneo, treat yourself to Redmond O’Hanlon’s classic ‘Into the Heart of Borneo’. In 1983, O’Hanlon, his friend and poet James Fenton and three local guides embark on a journey through the jungles in search of the almost mythical rhinoceros. No group expedition has attempted this since 1926. Page by page, O’Hanlon treats you to a witty account of an actually very dangerous journey during which Fenton and himself seriously piss off their much-needed guides. Love it!

Jungle is massive!
Back to the boat. Let me rephrase this: back to our ‘eco hotel’. We are welcomed by Gaye (‘founder’ of Kalimantan Tour Destinations) and her lovely colleagues Ferra and Aini. Below deck, there are a number of cabins and shared bathrooms and a kitchen and staff area. The upper deck consists of two large parts, where you can read, sunbathe, eat and enjoy the amazing view and spot orangutans. As we settle in, our boat takes off from the harbour of Palangkaraya. The next five days we will be going up and down (or is it the other way around?) the Sungai Rungan and Sungai Kahayan rivers of Central Kalimantan with fellow travellers from Switzerland (France and Hugo, Maddie and Eric) and Australia (Anne and Barry).

From the start, we know we’re in for a treat. Everyone gets alomg very well. On the first evening, Hugo – who has been running a business in Bangkok for 25 years – opens a bottle of champagne to break the ice.

Hugo Boss

Then the cook and his assistant serve dinner. I’ve been to some great restaurants, but these fellows are something else. From a tiny two-stove kitchen, they managed to produce a number of amazing and fresh dishes. Not one lunch or dinner in the next four days would be the same and all served with dedication and passion. A foodie’s paradise!

Master Chef Kalimantan

On top of this, we have a fantastic guide who has trekked all over Kalimantan. Aini was born in Surabaya, but moved to Kalimantan when she was a few years old. She is a great storyteller and her knowledge and enthusiasm are infectious.

For some reason, this old school tune kept popping up in my head as we cruised leisurely through the jungle. Volume up!

Spotting orangutans
After a couple of hours, we are treated to a first encounter with our hairy friends. It’s feeding time and rangers are throwing bananas and bamboo shoots from a small boat. Most of the orangutans we’ll come across in the coming days are semi-wild. A large number are rehabilitated after being freed from the hands of traders or private owners, whilst others simply face extinction because of the growing number of palm oil plantations. We question ourselves: “Why does it have to take a trip like this to the other end of the world to get a kick up the ass and think of all the treasures mankind is wasting?”
I don’t want to give myself to much credit, but I have an amazing piece of footage waiting for those…award-winning stuff from the youngster. For now, you’ll have to do it with these pictures:

Apies kijken IIApies kijken I

Planting trees, climbing up a hill like Jack and Jill and dancing with Dayaks

As we’re more than a week (and many cold Bintangs) on from our adventures in crazy Kali, I can’t actually reproduce a daily account of our adventures in the jungle. I will tell you about bits and bobs and will let the pictures do most of the talking. Those of you that want to know more, come by our place for a drink when we’re back in the land of cloggs and tulips.

Besides spotting scores of orangutans (of which you can never get enough, hence our hundreds of pictures and videos) and visiting The Borneo Orangutan Survival Foundation (where we were confronted with some serious figures), we did a number of very fun and rewarding things.

First of all, in an attempt to counter deforestation, we were each allowed to plant and water are one trees. Neurotic Mat meticulously made pictures of his tree and its surroundings. You better start growing boy. See you in five years!
Second, Aini took Mars and myself on a little trekking while the rest of the group visited a convent. We walked up a steep hill, crossed a number of Hindu and Christian temples and enjoyed a breathtaking view at the top. On the way down, we passed a small village and a massive stone that looked like a ship. Aini told us two separate stories, one about a wealthy merchant marrying his mother without knowing and one about the first governor of this twon. As always, Mat got confused, mixed up the two stories and then quicly blamed the guide for not being more clear.
Finally, we visited two different Dayak villages and sites. At the first, we were welcomed warmly by the local chief and a group of dancing girls. Then a lady, who had studied to become and midwife and later won an award for best doctor in the region, showed us around the village, taught us about traditional medicines and invited us into her home for a lovely cup of cinnamon coffee. On the second Dayak site, we first went to a number of graves and temples of worship and then to another dance performance.

In five days, we’ve only seen a tiny part of this vast and mighty jungle island. We loved it so much that we promised our wonderful guide Aini that we will come back for some serious trekking. In the meantime, she will visit us in Holland. But not before she’s nicked some of those amazing recipes from our boat’s chef!

One final thought for the road, expressed in a picture of my wonderful better half: Sheeba, Queen of the Nile.

Categories: Uncategorized | Tags: , , | Leave a comment

Crazy, sexy, cool Kalimantan pt I

From our very limited research and talks with those who had been to Kalimantan, we knew it wouldn’t be easy to travel around this vast and mysterious island. Mighty rivers, dense swaths of jungle full of endangered species and Dayak tribes with their on rites and rights lay ahead of us. As we had limited time and were thus not in the position to negotiate every step of the way (from a guide to a cook and from a klotok or houseboat to all sorts of trekking gear), we chose for a somewhat safe option. In Yogyakarta we had met Manon from Amsterdam, a kind-hearted person and experienced traveller. In a moment of despair, she (and a fellow French traveller) came across an Australian-English run travel organisation named Kalimantan Tour Destinations, who offer tailor-made trips to several places in Kalimantan.
Like Manon, we chose for a last-minute opt-out and signed up for a luxurious jungle cruise on the Rahai’i Pangun. Not only the lovely boat and food drew our attention, but also the fact that part of their proceeds go to reforestation (is this actually a word?) and the rehabilitation of orangutans. In hindsight, the best choice we made so far!

From DenPasar (Bali) we flew to Surabaya (Java) and from there we flew on to Banjarmarsin (Kalimantan). Three islands in one day and all of them with a time difference. Try to get your head around that!

In the next couple of hours, we had a glimpse of just how difficult it can be to travel through this jungle giant. Especially for outsiders who don’t speak the lingo. By calling and sending text messages, we had managed to arrange a driver (Kiyang) to take us on a five or six hour journey to our base in Palangkaraya. We had also called a local cheapie to stay the night (at least, that is what we thought ;))
Chuffed by our social skills and sense of survival, we sat down at one of the airport’s restos and endulged in a bowl of the spiciest and most delicious soup I’ve ever tasted. Then a young lad and his missus showed up. We had to quickly down our soups, because he seemed in a hurry to get us to Palangkaraya. In fact, he drove us to a tiny family-run travel agency in Banjarmarsin where we had to wait in the sweltering heat for another driver to bring us to Palangkaraya. We killed time by playing around with the locals, watching a mad man smoke ten cigarettes an hour and eating dangerously artificial crisps and crackers. When we were about to leave, we realised we were not the only ones looking for a ride; besides a man making gorgling sounds and another giggling and talking on a high-pitched voice like Michael Jackson, we were joined by two teenage boys and their…snake! What followed was a five hour drive during which Mars and I didn’t dare to close our eyes. We kept poking the boy to keep him awake and make sure the snake didn’t escape from his cage. But the best (or worst actually) was yet to come…

Manon had warned us that Palangkarayans aren’t that keen on tourists. We soon found out the hard way. We tried checking into our scruffy looking hotel, but were told they were ‘fully booked’. I replied: “But we’ve made a reservation by phone”. “Tough luck mister, try somewhere else”, the guy behind the reception desk seemed to say. So we did and seriously pissed of our driver, who drove past at least ten hotels that all claimed to be full. Mind you, it was half ten in the evening.
Then Mars came up with a brilliant trick. In hotel number ten, nicknamed ‘fully booked asshole’, she shouted at the reception guy and forced him to give the password to the Wifi. She then booked a fancy looking hotel – with a big discount – across the road. When the nitwit behind the reception of hotel number 11 tried to formulate the words ‘fully booked’, Mars shoved the iPad under his nose and ranted: “No, you’re not. Now show us the feckin’ room!” That’s my girl!
In the meantime, the earlier mentioned MJ look-a-like had been pretending to help us and came up with a story that all hotels were full because of a big government conference. Yeah right, and Father Christmas is actually a she! WE found out later that hotels have to report each foreigner to the police and pay 100,000 rupiah per person to the local authorities.

After a somewhat challenging start, we fell asleep watching Sex and the Sissy II and woke up ready for the adventure of a lifetime…

Our sore throats, runny noses and headaches, courtesy of Lion Air’s airco and several freezing bus rides, force us to breakdown our next couple of blog posts in smaller pieces. Patience please!

To be continued…pictures will follow too…tiny teaser pic from our view to kill 😉

20120410-203014.jpg

Categories: Uncategorized | Tags: , , | Leave a comment

Balinees Bal

Terwijl we op dit moment bijkomen op het vliegveld van Surabaya van vijf onbeschrijflijke dagen Kalimantan (absoluut hoogtepunt), trakteren we jullie vast op een Balinees verslag:

In Malang pakken we het vliegtuig naar Bali. Na het inchecken, praten we met een lief meisje – Novi heet ze – dat op haar vriend uit Australië wacht. Ze straalt van geluk, maar als we vragen of ze hem echt leuk vindt, blijkt uit haar antwoord dat ze het allemaal nog maar moet zien. En dat terwijl hij tot over zijn oren is en alles voor haar wil opgeven. Vrouwen, niet te vertrouwen!
Op het vliegveld kunnen we trouwens zo langs de bewaking met liters water en Deet in onze tas. We hebben trek en lopen zonder problemen via een zijdeur weer naar buiten. Via dezelfde deur komen we vervolgens terug, zonder opnieuw gecontroleerd te worden. De bewaker zwaait en lacht zelfs naar ons! Wat nou body scans of poortjes? Dit is Malang!

Op Bali aangekomen, pakken we een Blue Bird naar het d’Abode Boutique Inn in Sanur. We krijgen een kamer waarin de Leidsche Boys makkelijk een partijtje voetbal kunnen afwerken. Heerlijk om even te relaxen.
Mars moet erg wennen aan het mondaine en drukke Bali (volgens een bekeerde Duitse hooligan zijn wij ‘white monkeys’ en worden we derhalve totaal uitgemolken). Het eiland kampt met schizofrenie: voor een groot deel volgeplempt en verwoest, maar tegelijkertijd paradijselijk en nog steeds door velen begeerd.
Mat en ik vinden Sanur (bijnaam ‘Snore’) nou niet echt bruisend en besluiten op onze eerste geplande stranddag in weken toch maar te te verkassen. Wat volgt is een episode uit ‘Twaalf Steden, Dertien Ongelukken’. We komen aan bij een homestay die al vol zit, bezoeken in de bloedhitte twee veel te dure resorts, eten allerlei rotzooi, pakken dan een busje met knotsgekke bestuurder naar de Bukit (surfersmecca), besluiten dat we ook dat niets vinden en betalen een astronomisch bedrag om de chauffeur op stang te jagen, in de file te belanden en bij exact hetzelfde hotel in Sanur te eindigen. Geluk bij een ongeluk: we krijgen een nog veel grotere kamer met voorportaal, enorme slaapkamer, kleedruimte en badkamer met regendouche voor minder dan dat we de nacht ervoor hebben betaald! Het is dat we nog verder reizen, maar anders hadden we in deze ‘kamer’ prima een nieuw bestaan op kunnen bouwen.
Ons oude, o zo vertrouwde hotel ontvangt ons met de woorden: “Ik wist wel dat het daar niets voor jullie was.” Tja, als je surft en houdt van abnormale luxe is het the place to be…
Bij terugkomst wacht mijn lieve zwager Deem (Ro en Lawrence, jullie ook hoor) ons op, geheel ontspannen en relaxed. Hij begrijpt niets van ons avontuur. “Jullie kwamen toch om uit te rusten? Doe dat dan ook!” Ja, ja ome Deem, dat gaan we vanaf nu doen.

Dag twee en Mat wil uiteraard meteen weer touren, maar met de trip van gisteren nog in de billen houdt Mars voet bij stuk. “We gaan op het strand liggen!”Ik beloof Mat plechtig om een potje te ballen op het strand (daar aangekomen, is er gelukkig geen bal te bekennen).
s’Avonds toch maar weer op de scooter voor een nachtelijke rit naar expat- en uitgaansmecca Seminyak, het chiquere broertje van aangrenzend Kuta. We struinen elke bar af om Deem te zoeken, die hier inmiddels ergens verblijft. We kijken onze ogen uit: travo-barren à la Reguliersdwars, strandtenten à la Noordwijk en luxueuze cocktailbars en clubs. Vreemd, we zijn nog steeds in Indonesië. Net als we het willen opgeven, zien we een verweesd manneke zitten, helemaal alleen (nog net niet huilend op een steen). Schijn bedriegt; al snel wordt Deem, codenaam ‘Kees Balinees’, vergezeld door een Noorse schone. Volgens de laatste verhalen heeft hij haar, na een helse rit, ontvoert naar het eiland Nusa Lembongan…to be continued!

Dag drie: uitgerust en dus een middagje naar Ubud. Omdat ze op Bali geen fietspaddestoelen hebben en Mars geen ster in kaart lezen is (en iedereen je de verkeerde kant opstuurt), komen we uiteindelijk net voor het donker en midden in een tropische bui aan in het artistieke hart van het eiland. Overal werkplaatsen, studio’s, kunstcafeetjes, yogaschooltjes en homestays bij tempels en rijstvelden. Hadden we maar meteen voor Ubud gekozen. Dom jongen!
Na een late lunch, gaan we eerst naar de machtig mooie Pasar Seni, waar Mat een afzichtelijke batikbroek scoort. “Voor in de jungle en bij de yoga”, liegt hij. We ontmoeten de eerdergenoemde Duitser, die ons vertelt over zijn 25-jaar durende zwerftocht door Azië, zijn angsten en paranoia (hij draagt wel tien verschillende politie-ID’s bij zich) en zijn honderden hobby’s : hij is kok, maar zit toch ook weer in de kunst en tegelijkertijd sleutelt hij aan Vespa’s. Niet te volgen is hij, maar wel fascinerend en erg vriendelijk. Wij gokken dat hij een licht-doorgedraaide ex-paramilitair is, die tijdens zijn laatste tour of duty de benen heeft genomen.
We bestellen een glaasje wijn en willen flink uitpakken met eten, als we ontdekken dat we vergeten zijn extra geld mee te nemen. Dat betekent dus ook geen Balinese dansvoorstelling vanavond. En de tank van de scooter begint ook leeg te raken…nooit eens geluk! Terwijl we gespannen rondrijden, wordt weer eens duidelijk hoe veel te serieus wij Europeanen het leven nemen.
Een Balinese hippie wijst een bijna schreeuwende Mat rustig de goede weg en haalt zijn schouders op als we zeggen dat we amper benzine hebben: “No worries my friend, you’re in Bali. Just smile!” De geest van Bob Marley raast hier onverminderd voort.
Onze hippie heeft gelijk. We tuffen stoned van geluk Sanur binnen, slurpen van een goddelijke soto ayam en keren tevreden terug naar ons vertrouwde onderkomen.

Nog een heerlijk stranddagje, alvorens wij afreizen naar het haast ondoorgrondelijke Kalimantan. Met Redmond O’Hanlon’s kraker ‘Into the Heart of Borneo’ onder zijn kussen, droomt kleine Mat van kolkende rivieren, wildernis, koppensnellers en…oerang oetangs.

Lieve allemaal, alvast bedankt voor alle lieve mails en leuke reacties!

20120407-141921.jpg

Categories: Uncategorized | Tags: , , , | 2 Comments

Dancing the Java Jig

We zijn bij opa in Malang en hebben we ongeveer een weekje door Java getourd. Het reisgezelschap bestaat inmiddels uit drie personen: in het snikhete Jakarta kregen we bezoek van Asia first timer Damian.

20120325-165537.jpg

Jakarta
Na een dagje zwerven door Jalan Jaksa en omgeving, waren we klaar voor het main event van Jakarta: een ontmoeting met Wim Rijsbergen in het reusachtige hotel Sultan in het zakelijk hart van de stad. Wim is niet alleen die bekende voetballer en hoofd van de Indonesische voetbalbond, maar vooral ook vader van onze vriendin Laura. Omdat Wim een griepje had en we hem niet al te zeer wilden belasten, zijn we snel in een taxi gesprongen om vooral niet te laat te komen. Binnen enkele minuten zaten we natuurlijk muurvast in een verstikkende file. Op een gegeven moment had Mars het er zo mee gehad, dat ze de taxichauffeur midden op een vierbaanssnelweg maande te stoppen. Vervolgens hebben we een heel stuk door chaotisch Jakarta gerend. Toen kwam Mars op het geniale idee om diezelfde snelweg weer op te springen, twee verkeersagenten in te zetten om het hele verkeer tot stilstand te brengen en vervolgens een taxi aan te houden. Een negen voor durf en een tien voor uitvoering!
Wim moest er hard om lachen en vertelde ons vervolgens uitgebreid over al zijn bizarre avonturen bij FC Makassar en het Indonesisch elftal. Ook heeft hij een oranjeshirt (gescoord op een Vietnamese markt) gesigneerd voor onze opa van 98. Dank voor een mooie avond!

Yogyakarta
In alle vroegte de taxi naar Jakarta Senen-treinstation gepakt. Een treinreis van acht uur in ‘ekonomi klass’ met slechts fans en beperkte beenruimte. Op naar het culturele hart van Java, stad van de sultans en vrijheidsstrijder Diponegoro: Yogyakarta ofwel Yogya. Aan boord niet alleen reizigers maar ook horders verkopers die ieder op geheel eigen wijze hun graantje probeerde mee te pikken: schoenenpoetsers, jochies die je vuil op komen halen en de vloer met een tikkie Dreft poetsen, verkopers van massageapparaten, Nokiabatterijen en cowboyhoeden en allerlei figuren die je de meest uiteenlopende etenswaren proberen te verkopen. Een spektakel van de bovenste pank. Terwijl Mars en ik het grootste deel van de reis voor pampus lagen, genoot Deem van de rijstvelden en babbelde hij met medepassagiers en treinpersoneel.
Vermoeid bereiken we Yogya, waar het hele circus weer opnieuw begint. Twee becakboys brengen ons voor een habbekrats naar het goed aangeschreven Delta Homestay. Het blijkt niet alleen te ver weg van het centrum, maar ook last te hebben van ratten. Hmmm, toch maar naar Bladok Losmen en Restaurant. Ik keer eerst nog even terug naar de backpackerswijk waar ik drie jaar geleden bevriend raakte met Casper en bezoek eerst mijn oude hospita Lucy . Haar kamers zijn er op zijn zachtst niet beter op geworden, haar humeur trouwens ook niet.

Het weerzien met Yogya is apart. Het blijft het bolwerk van onafhankelijkheid – getuige het feit dat zij als enige stad/staat een eigen sultan heeft en demonstrerende Papoea’s ongemoeid hun gang laat gaan – maar heeft mijns inziens ook iets triest. Ik zie minder toeristen (of ligt dit aan de tijd van het jaar?), vind de stad wat achteruit gegaan en merk ook dat de prijzen omhoog zijn geschoten. Toch is er ook veel positiefs: de sateetjes op de knotsgekke overdekte markt zijn nog immer rauw, de zogenaamde gidsen proberen je – tegen het advies van werkelijk elk reisboekje in – overmoeid naar de enige echte ‘Batik University’ te loodsen en er zijn dankzij een vete binnen de familie van de Sultan nog immer twee ingangen naar het Kraton (paleis van de Sultan). De eerste is makkelijk te vinden en spotgoedkoop, maar geeft je slechts toegang tot een klein deel van de keizerlijke vertrekken. De andere ingang is iets minder goedkoop, maar trakteert je op de full monty: enorme tuinen, een prachtig werkvertrek, kunst en cadeaus van vorsten over de gehele wereld (je ziets zelfs wijnglazen en bestek uit Nederland; let wel moslims drinken geen alcohol, laat staan wijn) en ontzaggelijk veel foto’s van de negen Sultan en hun vele vrouwen, concubines en kinderen. Machtig mooi. Als een echte Godfather regeert Hamengkoeboewono over zijn stad.

Borobudur en Prambanan
Tijd voor een weerzien met de Boeddhistische en Hindoeistische bolwerken van Zuid-Oost Azie. Als drie heuse stagiaires van KRO’s Spoorloos zoeken we stad en land af naar de gids die mij drie jaar geleden naar deze Werelderfgoederen loodste. De foto van het kleine gidsje op onze iPad doet veel stof opwaaien; volgens de mensen op straat is hij dakloos, maar toch inmiddels toe aan zijn derde vrouw. Hij blijkt de illustere naam ‘Angus Black’ (niet te verwarren met de topbiefstuk uit Schotland!) te dragen. We vinden hem helaas niet en regelen iemand anders. De volgende ochtend vertrekken we bij het krieken van de dag per scooter. Deem achterop bij de gids, Mars bij mij. De gids scheurt met honderd weg. Ik probeer hem bij te houden, maar merk al gauw dat Mars het maar niets vindt. Tikkie langzamer dus.
We beleven een top dag. De Borobodur blijft – ook al bezoekt Mat ’em voor de tweede keer – zeer indrukwekkend. Een bouwwerk bestaande uit 2,5 miljoen blokken steen, versleept door mensemhanden. Talloze malen aangetast door oorlogs- en natuurgeweld en toch fier staande gebleven. In alle rust genieten is er trouwens zowel bij de Borobudur als Prambanan niet bij. Als rasechte Hollywoodsterren gaan we op de foto met hordes giechelende jongetjes en meisjes en delen we ongeneerd handtekeningen uit. Een egoboost, maar – na de zoveelste ‘picture please’ – toch ook een bron van irritatie.
Op de terugweg bezoeken we het prachtige dorpje van onze bescheiden motorgids Arif (zijn naam betekent ‘mooi mens’), waar de bewoners ons van alles aanbieden: van vers fruit tot een slaapplek.

Opa
98 is hij en naar eigen zeggen nog immer top fit. Op zijn zeventiende ontdeed hij zich van zijn strenge familie en koos hij, tegen de stroom in, voor het ruime sop. Terwijl de Holland-Amerika lijn boten vol Hollanders naar Nederlands-Indie verscheepte, bracht haar Indonesische tegenhanger Pelni onze grootvader naar de bakermat van de vrijheid: Amsterdam. Aan boord leerde hij Nederlands door op de kinderen van welgestelde Nederlanders te passen. Eenmaal in Nederland vond hij, zoals vele Indonesiers, snel zijn draai. Hutspot met klapstuk, biefstuk in Blue Band en pannen vol hachee. Opa leerde ons altijd dat Nederlandse kost goed voor je was en dat je maar af en toe nasi of soto ayam moest eten.
Een jaar of tien geleden keerde hij met zijn vrouw Dwi definitief terug naar zijn geboorteland. Eerst naar Situbondo (nabij zijn geboortestad Surabaya), toen naar het koelere Malang. Hij heeft het er goed; zijn vrouw en haar zoon zorgen hem, hij werkt enorme borden cap cay en smoorvlees weg (maar mag door zijn nieuw aangenomen geloof helaas geen garnalen en biefstuk meer van zijn vrouw), bezoekt regelmatig ‘Fried Kentucky Chicken’ en ‘Stardust’ en kijkt ‘s nachts graag naar zijn cluppie Ajax (“Amsterdam is niet meer zo goed. Die jongens van Philips zijn veel beter!”)
Tijd om per busje van Yogya naar Malang af te reizen en de beste man met een bezoek te vereren. Een rit die bijna twee keer zo lang duurt als beloofd (door pech en een aantal gedwongen tussenstops vanwege wagenziekte van ondergetekende). Geradbraakt komen we aan en slepen we van hotel naar hotel (‘sorry fully booked’). We settelen uiteindelijk voor een nachtje in het ‘Splendid Inn’ (de dag erop kiezen we voor het veel leukere Hotel Helios). Vergane glorie zou te complimenteus zijn. Een vervallen Nederlandse villa met een soort studentenkamers. De bedden zijn vochtig en overal liggen wc-blokjes om de muffe geur te verbloemen. In de lounge een aantal oudere, Nederlands-Indische echtparen die maar wat blij zijn met de komst van drie jongelingen. Een man met last van spraakwaterval raadt ons aan om eerst een martabak (soort omelet) op straat te eten. Mars en Deem moeten dit de volgende dag ontgelden met geregelde bezoekjes aan het toilet. Saillant detail is dat deze far from splendid inn naast het zeer luxueuze hotel Tugu ligt; we vergapen ons daar een middag aan de meest uiteenlopende kunstschatten en een prachtige wijn-, cocktail- en koffiebar, en nuttigen uiteraard ook een copieuze lunch met witte wijn uit Bali (Hatten; een aanrader!)
De grote dag is aangebroken. Op bezoek bij opa. De chauffeur rijdt ons bijna in een keer naar opa’s adres. Het zal de enige haast foutloze rit blijken; in vier dagen tijd raken tientallen chauffeurs verdwaald en spenderen wij een fortuin aan eindeloze ritten door de stad. Als opa vervolgens op dag twee besluit om met ons af te spreken in het warenhuis ‘Dynastie’ (het blijkt heel anders te heten en er zijn er ook nog eens drie van) wordt ons geduld behoorlijk op de proef gesteld. Tel daarbij op dat we in vier dagen nauwelijk iets oppikken van Malang (behalve de geniale koffiebar Java Dancer en een tweetal zeer dubieuze nachtclubs). Toch is het het allemaal waard; als je een broze en vermoeide man van 98 bijna naar het hek van zijn tuin ziet rennen om zijn kleinkinderen te omhelzen, dan houd je het maar net aan droog.

Voor familie en insiders (opa geeft jullie allemaal een dikke kus) nog wat prachtzinnen en verhaspelingen van de Godfather himself:

“Moet je eens goed luisteren…” / “Eerlijk waar…”
“Ik ben al drie keer afgeschreven, maar mij krijgen ze er niet onder!”

“Dit was wat je noemt een mis-steak!” (red; nadat je hem net op een peperdure biefstuk hebt getrakteerd)
” Het is er spierschoon.” / “Ik heb spijt in mijn haren.” / “In een tijd van een mum.”
Over Kuta, het Benidorm van Indonesie: “Een prachtige miljoenenstad, gebouwd door Sinezen.”

and last but not least:

“Shanghai is het Parijs van het Oosten.” / “Singapore was fantastisch. Vanuit mijn rolstoel kon ik zo onder de rokjes van al die mooie dames kijken.”

Morgen een Bali-update…dit keer echt! 😉

20120401-012952.jpg

Categories: Uncategorized | Tags: , , , , , , | 1 Comment

Ho Chi Minh hustling bustling steamy sweaty Saigon

Diep in de blessure tijd nog efkes een vlugge update vanuit een hectisch, heet, heftig, maar bovenal heerlijk Ho Chi Minh. Over een paar uurtjes pakken we het vliegtuig naar Jakarta, alwaar broeder Damiaan ons vergezeld op een episch avontuur door Nederlands-Indie en een zoektocht naar de oude, wijze opa Mansoor. Can’t wait!

Met een behoorlijk aantal zonuren in de benen (Mat liep zelfs een zonnesteekje op), vertrokken we vorige week woensdag richting ons eindstation in Vietnam: Ho Chi Minh ofwel Saigon. De dagen ervoor hebben we vooral geluierd in de popoulaire badplaats Nha Trang en het surfersplaatsje Mui Ne.

Nha Trang
Nha Trang verlieten we overigens niet zonder slag of stoot. Op weg naar het hotel wilden we nog even een drankje doen. Famous last words. We belandden weer in de populaire ‘Who not bar?’, kwamen onze vrienden Jake, Joan en Anna van de avond ervoor tegen en gingen – met niet meer dan wat springrolls op de maag – aan de buckets. Toen Anna ons meermaals had gevraagd of Nederland dichtbij Amsterdam lag, wisten we dat het tijd was om hotelwaarts te keren. In de stromende regen liepen we terug. Op de kamer wachtte de volgende verrassing: twee oningepakte tassen. Alles erin proppen en snel slapen. Een paar uur later werden we wakker en stapten we zonder nadenken met stoffige hoofdjes de inmiddels bekende sleeperbus in. Daar troffen we verschrikte medereizigers aan die dachten dat ze al in Saigon waren. Blijkbaar had de bus die nacht een loop gemaakt en was de chauffeur zonder iets te zeggen teruggereden naar Nha Trang. Bedenk je dat Saigon op minstens 11 uur rijden van Nha Trang ligt en je voelt je knap lullig. Gelukkig had de chauffeur nu geen zin in fratsen en zette hij ons na iets meer dan vijf uur keurig in Mui Ne. Vragen ons wel af of de rest ooit in Saigon is aangekomen…

Mui Ne
Mui Ne is niet meer dan een lange strip met hotels en visrestaurantjes, waar veel (kite)surfers komen. Wij hadden een heerlijk hotel met enorme kamer, balkon en zwembad hadden. Waar onze dikke, Westerse medereizigers lustig honderd dollar of meer neertelden voor een nietszeggend resort, genoten wij minstens dezelfde luxe voor slechts vijftien dollar. We hebben ze dan ook nagewezen en keihard uitgelachen.
Tussen het hangen, lezen en zwemmen door hebben we een bezoek gebracht aan de nabijgelegen rode, gele en witte zandduinen (soort miniatuur Sahara/Wassenaarse Slag waar we precies op tijd waren voor zonsopkomst).

Sahara? Sand dunes! Sunrise @ sand dunes

Saigon en de Mekong Delta
Batterij opgeladen, tijd voor actie. En als je alles gezien denkt te hebben hier in Vietnam, ben je blijkbaar nog niet in Ho Chi Minh/Saigon geweest. De ultieme traktatie. Not for the faint of heart. Toekijken is hier niet mogelijk. De stad sleurt je genadeloos hard mee en spuugt je aan het einde van de dag met tollend hoofd weer uit.
De eerste twee nachten verbleven we in twee verschillende hotels van de alomgeprezen Madame Cuc. Deze voor Vietnamse begrippen enorme vrouw groet je, vermaant je vervolgens honderd keer om goed op je spullen te passen en zegt dat het beter is als je bij haar eet en op tijd naar bed gaat. Het voelt -in zekere zin – als thuiskomen (omdat we allebei al een moeder hebben, switchen we na twee nachten naar een ander hotel met wederom belachelijk mooie kamers en badkamers voor een prikkie).

Ik vervolg deze post hopelijk vanaf Saigon Airport…moeten nu nog even snel de was afhalen en dan met de taxi naar het vliegveld…gotta run! Alvast een fotootje van een prachtige dame die haar kleren wast aan de oever van de Mekong:

Was doen aan de Mekong

…vanuit de Java Dancer in Malang hier het sluitstuk – in vogelvlucht – van onze avonturen in Vietnam:

In totaal zijn we tweeënhalve dag in Saigon en twee dagen op de Mekong Delta geweest. Net als in Hanoi, dachten we in de eerste twee dagen even alle highlights van de stad te zien. Dat ging natuurlijk weer gruwelijk mis. Grootste sloperts waren dit keer de zon en het verkeer. ‘s Ochtends vertrek je monter en denk je dat het allemaal wel meevalt, maar twee straten verder zweet je je panty uit en zit je bomvol met uitlaatgassen.
Nadat we eerst maar weer eens een Vietnamees ontbijtsoepje hadden opgeslurpt bij Pho 2000 (niemand minder dan Bill Clinton ging ons voor), betraden we de Albert Cuijp van Saigon: Ben Thanh Market. De verkopers moeten het op deze markt niet hebben van hun skills of diversiteit, maar vooral van hun agressiviteit en uithoudingsvermogen. ‘Als je maar lang genoeg aan iemands arm trekt en in zijn oor tettert, dan koopt hij vast wel iets’, is daar zo’n beetje de gangbare gedachte. Mars en ik hebben flink in het rondgeslagen en uiteindelijk toch maar iets gekocht: een te kleine boxershort, een pet die na een minuut al doorweekt was en een nep Nederlands Elftalshirt dat we later in Jakarta door Wim Rijsbergen hebben laten signeren (als cadeautje voor opa). Vervolgens deden we – net als in Hanoi – het spelletje ‘musea bezoeken die reeds gesloten zijn’. Uiteindelijk eindigden we in een museum dat kant noch wal raakte en in niets leek op wat de Lonely Planet schetste. Dag 1 voorbij. Kilometers gelopen en slechts enkele highlights afgetikt. Tropische bui. Taxi naar huis.
Dag 2 begonnen met een bescheiden missie: in ieder geval het War Remnants Museum bezoeken. Dat bleek een goede keuze, want veel meer kun je hierna niet hebben. Ik overdrijf niet als ik zeg dat hordes volwassen mensen snikkend langs de foto’s vol gruwelijkheden liepen. Lange lijsten met namen van Vietnamese burgers die op zinloze wijze zijn afgeslacht, slachtoffers van Agent Orange en napalm, maar ook namen en gezichten van gestorven journalisten en Amerikaanse GI’s die burgers in veiligheid probeerden te brengen. Wij zijn na een uurtje naar buiten gegaan om even bij te komen en iets te eten. ‘s Middags zijn we teruggekeerd om de indrukwekkende fototentoonstelling van Tim Page – de Hunter Thompson onder de fotojournalisten – te bekijken. Een kijkje in een tijdperk waarin oorlogsjournalistiek nog onvervalst was en de beelden voor het eerst via de TV in al hun hardheid de Amerikaanse huiskamers binnenstroomden. Niets ’embedded journalism’, maar rauwe, onversneden verslaglegging van een smerige oorlog.
Even terug naar de avond van dag 1. Een anekdote voor insiders (het hele verhaal laat ik hier achterwege). In het hotel hoor ik ineens iemand ‘Matthew?’ zeggen. Ik draai me om en kijk naar een bebaarde, bebrilde jongeman met pet, met aan zijn zijde een Perzische prinses en een prachtig zoontje. Ik kan de beste man niet plaatsen. Het blijkt Frank Pouw te zijn, die bij ons op het Gymnasium zat. Iets van vijftien jaar geleden voor het laatst gezien, toen Thijs en ik hem in Maastricht ontvingen (en vervolgens zo beschonken waren dat we hem de hele nacht door de stad hebben gesleurd om vervolgens nooit meer iets van ons te laten horen. Thijs, hij heeft ons vergeven!). Frank reist nu – na eerdere avonturen in het Midden-Oosten en een campertocht van drie maanden door Scandinavië – voor onbepaalde tijd met zijn vrouw en kindje van anderhalf door Azië. Frank als je dit leest: super om je weer eens te zien en alle goeds voor jou, Aza en Vigo!

Op zaterdag en zondag hebben we een trip gemaakt over een gedeelte van de Mekong Delta. Na een lange busrit en een overtoeristisch ochtendprogramma (ananas, snoepjes en thee proeven…boring!) met als dieptepunt een zangoptreden van lokale vissers en hun vrouwen, kantelde deze langverwachte trip de goede kant op. Eerst roeiden twee locals ons behendig over allerlei kleine kanaaltjes en toen werden we met een klein busje gedropt bij onze homestay. Mars en ik kregen een hut op palen aangewezen en schoven vervolgens met de groep aan bij een cooking class. Dat wil zeggen: een meisje legde ons uit hoe we spingrolls moesten vullen en rollen (onze Deense medepassagiers was nog een fietstochts beloofd, maar zoals altijd in Azië volg je het programma waar de meeste toeristen zich voor hebben opgegeven). Na een heerlijke maaltijd, gaf de eigenaar van de homestay ons een intrigerend kijkje in het gekleurde, maar zeer arme leven van de gemiddelde Mekongbewoner. Hij liet zien hoe je door middel van een soort kristal het vervuilde Mekongwater kunt zuiveren, maar voegde vervolgens meteen toe dat de meeste mensen hier geen geld voor hebben en zich à la Ganges in de rivier baden.
Tijd voor spelletjes en drank. Een groepje keurige medicijnenstudenten uit Engeland liet ons kennismaken met het spel Jungle Speed. Onze homestayeigenaar speelde hier handig op in door ons van lokale schnapps uit een zakje te voorzien. Ik snapte de regels aan het begin natuurlijk al niet en na de nodige strafshotjes was ik al helemaal kansloos (een aantal Leidsche Boys kennen mijn gebrek aan spelbeleving (lees: ‘Riskamateurisme’)). Onze kleine Mars, spaansbenauwd voor shots, won het ene potje na het andere.
De volgende ochtend een tikje katerig en onder de muggenbulten de Mekong opgegaan voor een bezoek aan een geweldige floating market. De grootste van de Mekong en geheel in handen van de boeren. Mooiste (en tegelijkertijd tikkie tragisch) was een knaapje van een jaar of tien die de golven trotseert om zijn pineapple te slijten. Boten vol vers fruit en groenten
Een laatste anekdote over onze groep: in ons midden de uit Kansas City afkomstige en in Las Vegas woonachtige Dustin op reis met de twins Leslie en April. Aangezien hij nooit verder was gekomen dan New Orleans, vond hij alles ‘far out man!’. Binnen een minuut was iedereen al zijn beste vriend: “What’s up Barb? How you doin’ Mattie? Come to Vegas any time man. Don’t stay too long though, cause you will be fucked!”. Heerlijk!

Final note: ga naar Saigon! Laat je meezuigen, test de fantastische keuken, drink teveel in het backpackersdistrict en sluit af met cocktails (de ‘Journalist’s Juice’ is de bomb!) op de top van het majestueuze Caravelle. Graham Green revisited!

Categories: Uncategorized | 1 Comment

From no man’s land to Nha Trang

A blog post in English, just to please all our readers. In the end, I’ve not included a small summary in Dutch at the bottom of the page. Please forgive me!

Two days of Nha Trang. A room for 12 bucks in walking distance of the beach. A book, cold beer, cocktail and the occasional stroll to the toilet or a restaurant. Just that. Nothing more, nothing less.
We’ve landed in Vietnam’s beach capital. Famous for its beautiful long beach and turquoise water. Infamous for its pimps, players, pickpockets and hookers.

We get the feeling that some of these stories are slighlty exaggerated, until we come across two English fellows and their old man who have just spent a fortune on fresh lobster. We hear them talking to a Vietnamese-Australian girl and telling her they got attacked by a couple of Vietnamese hookers because they were talking to some Russian ones. They were chased throughout Nha Trang by a gang of high-heeled ladies and their pimps. One of the blokes has a bruised nose and his camera has been stolen. We then walk to a place on the beach called Louisane Brewery for a passion fruit white beer (don’t even ask) and a mojito. The prices are high for Vietnamese standards, but we get our money’s worth; yet another of Mat’s fellow countrymen draws our attention. He must be in his forties, but looks like he’s just finished his A-levels and is enjoying a gap year. He sits by himself downing a bottle of Absolut vodka, taking funny pictures in slightly disturbing poses, telling the overly polite waiters about his sexual escapades with local ladies and phoning his ex to say he misses her. Mind you: it’s 5pm. We are laughing our heads off.

We go for dinner in a really nice place called Lanters, where part of the proceeds go towards a local orphanage. We are sat next to a young Dutch couple from The Hague who are also on a sabbatical and talk about how lucky we are to be here. Mars and I go for a night cap at the Red Apple Club, but feel out of place in a crowd of hammered youngsters looking to score. ‘Highway to Hell’ blasts through the speakers, when we decide to hit the sack and wake up to another day of sun, sea and shameless relaxation…life is all good.

I think we’ve deserved it, as we’ve just done three days of hardcore easy riding through the Central Highlands and have survived just another ride on a sleeper bus.

A couple of days ago – God knows which day it is now (the joys of travelling) – we were having lunch in Hoian and pondering our next move, when we were approached by the all smiles Mr. Chin. After the usual chit chat, he asked us if we wanted to be the next Dennis Hopper (Mat) and Petra Fonda (Mars). Easy Marsha on a bridge We’d heard about these Easy Rider guys and – after asking around – we decided to follow our instincts and take up Chin’s offer (nothing comes for free though: Easy Riders charge you between $55 and $75 a day).

Day 1 – Hoian to Quan Nam
The next morning Chin and his buddy Spencer (by no means the Bud Spencer type) picked us up on their Hondas. First port of call was an old pottery village just outside of Hoi An. As all the youngster have fled to chase their dreams in the city, there are only eight families left to keep their trade alive. Mat took a swing and…failed miserably. He paid of his guilt by buying a useless souvenir (what a loser!). Mat claying Next up was a bronze village, where they had turned the left-overs of American explosives into all sorts. We even saw a look-a-like of the European cup! The last little stop before we hit the dusty backroads was a tiny, family run silk factory. In a small wooden shed with a very low ceiling a woman was working on three machines at the same time, producing the finest silk. We watched in sheer amazement. The shed was set in a beautiful little village, surrounded by the lushest rice paddies. We had finally hit the real Nam!
The guides then dropped us of at the ancient Cham village of My Son, set in a jungle valley. We walked around in the blistering heat to take a look at this ‘mini’ Angkor Wat. Except for one site, tragically most of these Hindu sites were completely damaged thanks to the lenghty Franco and American Wars…what a waste! Mars talked to some Malaysian women, who insisted we exchanged ‘notes’. As I tried to jot down her email address, she kept ordering me to ‘continue’. Don’t boss me around in 40 degrees Celsius!

My Son

As were moving further though the province of Quang Nam and closer and closer to the hills and the famous Ho Chi Minh Highway and Trail, we stopped to visit a minority tribe called the…I’m not sure, but think it’s the Cotu. Check this little article in the Hoian Post.
Tired from the bumpy ride and with our heads spinning of all these new impressions, we first ate some fresh pineapple along the road and then arrived in a somewhat gloomy town of which the name has now escaped me. Our hotel hosts the occasional tourist, but is otherwise inhabited by adventurers and engineers (we ran into a huge American who had been their for years) seeking their luck in the nearby gold mines. We fell asleep and dreamt of endless fields of gold…

Day 2 – town of which name I’ve lost to Kontum
We finally hit the mountains and cruise the Ho Chi Minh Highway:

@Vicky: be proud of your country and people; they are wonderful!
@ Guido: as an experienced motorbike man, you must go here!

Along large parts of this highway, you can walk over bits and pieces of the original Ho Chi Minh Trail, the route used by the Vietcong to smuggle weapons, food and men to the south and bypass American bombers. Incredible. Men and women moved by night to uncover this trail by hand. They then covered their tracks before morning fell. It took them months, even years, to reach their destiny. The scenery is breathtaking.

During one of our stops, Spencer tells us just how much the war has split this country in two. His grandfather lived in Hue, on the border between north and south. To increase his family’s chances of survival, he sent one son (Spencer’s uncle) to northern, Vietcong ruled Vietnam and the other son (Spencer’s father) to southern, ARVN and American controlled Vietnam. Grandfather then decided to split himself in half and work for both sides. Sadly and somewhat luckily at the same time, Spencer’s uncle had to arrest his brother when the war ended and put him in jail for one year. Spencer added that they were never allowed to mention the war during family meetings and that he hid secretly to listen to his dad and his comrades talking about the war.

We roll into a somewhat obsure place called Dak To, a major battlefield during the American War. GI Joe The Americans had a massive airbase here, which bordered two other countries: Laos and Cambodia. An ideal base to oversea operations. Whilst the Americans and their southern colleagues sent ‘expensive’ and educated generals to this area, Uncle Ho ordered his northern soldiers to infiltrate with the local people, win their loyalty and learn all about the area. In 1972 Dak To was the scene of fierce fighting and one of last big clashes before the Americans pulled out. Their money and intelligence had lost against the loyalty and determination of their enemies.
The nearby ‘Charlies Hill’ (Charlie is now a dirty word) was a South Vietnamese stronghold and the setting for another massive battlefield that the West has forgotten about (war vets, ofcourse, have not). The Vietcong  kept belting Colonel Ngoc Min’s southern troops for one and a half months before he gave up. You can see Charlie Hill from afar, but can’t visit it. Apparently, the area is still scattered with mines.

Before we hit our final destination for the day (Kontum), we stop at a rubber and a coffee plantation. Vietnam has left its wars behind and is seriously moving up in the world (well, at least in the ranks of South-East Asia). From an importer busy fending off foreign intruders, it has become one of the top exporters of rice, coffee and rubber. Spencer takes out his pocketknife and makes a cut in one of the trees. The white stuff that comes out – which I dangerously mistake for coconot juice – almost instantly turns into rubber. Rubberen Robbie
We hit Kontum and are knock-out. No rest for the wicked though. Our room had now windows and the matrass…well…concrete!

Day 3 – Kontum to final destination Quan Ngai

We decide that three days is enough for our weak knees and backs. A wise choice, because the road from Kontum to the coastal town of Quan Ngai offers yet another, totally different scenery.
We make a quick stop at a local orphanage. Feeling somewhat guilty for popping in and the leaving these children, we hand out fruit and play with some of them. Needless to say, a place likes this puts you back in place. Excuse my French: we are f***** lucky living the lives we do. Spencer runs into an old Scottish buddy (living in Whitehaven!), who has given up his life for the good cause. Bless him!

Next up is a visit to several friendly and warm Montagnard tribes. Again, we can’t remember all of the names…I think they’r called Bahnar and M’nong. Many have converted – after some ‘French diplomacy’ – to good old Catholocism. This hasn’t stopped them from leading their own lives. Children, cows, chicken, pigs and dogs (the latter dead and alive ;)) run around freely (well, the dead dogs don’t ofcourse) and most of the people in these villages don’t speak Vietnamese. Chin tells us about the downside of marriages within one’s family (diplomatic enough?) and rising alcoholism.

De Mini's

 

 

 

 

We hit the mountains once more and drive through lush, cool villages smelling of pine trees, where well-off Vietnamese are building getaway villas. On our way back, we pass through an amazing valley and get off our bikes. Nothing but a river, local people working in rice fields and superb panoramas. Time stands still and we do nothing but take it all in. You could stand here forever…
Just then, we are rudely awakened by some local apparatsjik that asks us what we are doing: “No pictures! Where are you from?” Luckily, our guides are nearby and they make up some story that we are from the Dutch Tourism Board. The local governor invites us to his office, but we politely decline (and give him the finger when he’s out of sight).

All good things come to an end. Thanks to our guides, who both speak terrific English and complement each other superbly, we have been treated to an unforgettable experience. Chin calls his wife to book our tickets for the nightbus from Quan Ngai to beach resort Nha Trang. Service doesn’t stop here after you’ve paid. Spencer makes sure we don’t miss our bus, takes the next one himself and even says hello in the middle of the night when we stop to stretch our legs. Bless them both!

Nha Trang and Dalat
We are now supposed to be in the bohemian, former French hillside town of Dalat. However, we took (another) day off for ‘administrative’ purposes to plan our final days in Vietnam (Ho Chi Minh, Mekong Delta and a derelict beach). After Vietnam, it’s time to visit grandpa in Indonesia. Brother Damian is joining. Looking forward to it!

Plan for this afternoon: lunch and a couple of the (in)famous ‘Why not bar? buckets’.

Categories: Uncategorized | 6 Comments

Tailor Tony en Miss Marsha in Hoi An

Hoi An!

Na een rit in het nieuwste fenomeen, de zogenaamde ‘sleeper bus’, komen we aan in sprookjesachtig Hoi An. En we mogen nog van geluk spreken…als we onderuit gezakt in de bus zitten, wil Mars een foto van mij maken. Ik zie onze camera niet meteen en raak in paniek. Wat dan volgt is nog het best te beschrijven als een scene uit Laurel en Hardy. Mars blijft verbouwereerd staan, terwijl ik als een losgeslagen hond door Hue ren. Ik sprint van cafe naar hotel en weer terug naar Mars. Geen camera! De slaapbus heeft beloofd een rondje te rijden en tien minuten op ons te wachten. Het zal toch niet he…ik check nog een keer mijn rugzak en zie dan ineens toch die vermaledijde camera. Snel weer aan boord van de bus. Niets aan het handje 😉

Bij aankomst in Hoi An lopen we eerst naar hotel Thien Nga. Een schot in de roos. We zijn hier inmiddels niet meer weg te slaan (maar vertrekken morgenochtend toch maar per motor). Wat kun je zeggen over vier dagen Hoi An? Gek genoeg hadden we van andere reizigers (behalve dan van de moeder van Thijs en van Domminique!) nog niet veel gehoord over deze plek. Bizar, want wij waren de eerste avond al helemaal verkocht. De hele stad is Unesco Werelderfgoed en da’s niet zo gek: je waant je in het oude centrum in een soort kleurrijke Aziatische sprookjeswereld en mondaine Mediterraanse badplaats ineen. Overal oude huisjes, tempeltjes, kleermakers, restaurants en een patisserie (met een cheesecake ‘to die for’) waar Parijzenaren stil van zouden worden. Aan de rivier mini-restaurantjes met houten tafeltjes en stoeltjes en vrouwelijke koks die in een handomdraai fantastische gerechtjes op tafel zetten. Mars smult Street food Hoi AnLantaarntjes in alle kleuren van de regenboog en iedere avond een traditioneel Vietnamees toneelstukje. En om het nog mooier te maken: met je fiets peddel je langs rijstvelden binnen twintig minuten naar het strand.

Mars en ik zouden nog uren kunnen vertellen over hoe we hier hebben genoten, maar we worden ondertussen opgegeten door de mosquito’s en de nachtportier staat op zijn laatste benen. Twee korte verhalen willen we jullie echter niet onthouden:

Mars en Mat bezoeken een kleermaker; een drieluik
In Hoi An kun je kleding op maat laten maken. Overal. Ook ik moet er dus aan geloven. We horen goede verhalen over Kimmy’s, dus Mars sleurt me mee om een pak te laten maken. Ik heb nog nooit zoveel hetero-mannen aan stofjes zien voelen en vragen horen stellen over cashmere en zijde. Aanvankelijk ben ik sceptisch, maar na een uur te hebben gehoord dat ze mij ook kunnen omtoveren in George Clooney of David Beckham, ben ik om. Na dit egostrelende nieuws, ben ik op dreef en besluit voor twee pakken te gaan. Gelukkig weigert het apparaat mijn creditcard en moet ik naar buiten om te pinnen. Door de avondbries ontnuchter ik wat en, op aanraden van een verstandige Mars, besluit ik alleen voor het meer casual, grijze Beckham pak te gaan. Ik word nogmaals omhangen met allerei stoffen en waan me de Shah van Perzie en op enig moment zelfs Gandhi. De volgende twee dagen moet ik steeds op appel komen om mijn maatpak te finetunen. Ik word omringd door dames die me van top tot teen bekijken en met krijt streepjes en kruisjes op mijn nieuwe pak zetten. Vanavond leggen ze de laatste hand aan mijn pak: bend it like Beckham!

Mars en Mat kunnen geen nee zeggen
Uit diplomatieke overwegingen ga ik dit verhaal hier niet uitschrijven. Een ieder die dit blog volgt, kan dit bij ons aangeven. Hij/zij wordt dan per mail getrakteerd op een prachtanecdote. Een echte aanrader!

Morgen vertrekken wij, zoals reeds vermeld, met twee motormuizen richting de Centrale Hooglanden van Vietnam. Eerste stop is My Son. Tot over een paar daagjes!

Categories: Uncategorized | 3 Comments

Keizerlijk Hue

Op dit moment spenderen we onze laatste, klamme avond in Hoi An, waar we net heerlijk aan de rivier bij een straatstalletje van allerlei streekgerechten hebben gesnoept: gefrituurde wonton met garnalen en groenten, cao lai (varkenvlees met noodles), een rijstpannenkoekje (pannekoekje zonder n staat zoveel mooier) en een white rose (soort dumplings met vlees erin). Het spreekt voor zich dat bovenstaande lekkernijen steeds met een ferme slok ‘local beer’ vergezeld gaan. Mars krijg ik er maar niet aan…een ware schande!

Loom van cocktails en zon, ging het blogtechnisch – zoals jullie hebben gemerkt – wederom matig. Daarom nu een poging jullie in ieder geval in Hoi An te krijgen, voordat wij morgen van de radar verdwijnen achterop bij twee ‘Easyriders’ de Centrale Hooglanden in…

Hue

Eens even kijken. Volgens onze laatste post zitten we in de nachttrein naar Hue. We delen de coupe dit keer met twee vrolijke Franse broers van in de veertig die heerlijke snoepjes (Arlequin, soort Napoleons) en Bastognekoeken bij zich hebben. We zullen deze twee grappenmakers nog een aantal keer tegenkomen, en telkens kijken ze uit naar het moment dat ze Mars drie zoenen kunnen geven. “Where izz zzee wonderfoel Marsha?” En geef ze eens ongelijk!
De treinreis verloopt prima, al hebben we wel het idee dat de treinen en bussen hier tergend langzaam rijden en overdreven lang over relatief korte stukken doen. Soort NS in wintertijd. Bij aankomst op het station het gebruikelijke ritueel: geen rust, maar knokken met taxichauffeurs. Inmiddels weten wij dat Marlinh Taxi gewoon keurig een meter gebruikt, dus pakken we die. We vragen de chauffeur naar het Binh Minh Sunrise hotel te rijden, en worden daar vrolijk ontvang (en meermaals keihard uitgelachen) door een hyperactieve Vietnamese. Niets is haar teveel of te gek. Als we onze spullen neerzetten, merken we pas hoe gaar we zijn van de vele planes, trains en automobiles. We willen heel even gaan liggen, maar vallen als een blok in slaap. Mars heeft behoorlijke hoofdpijn en blijft de rest van de dag lekker op de kamer. Ik loop nog wat door de oude, ommuurde Citadel en koop wat dingetjes bij een supermarkt waar de aanbiedingen, vergezeld van een Nintendo-muziekje, door de speakers knallen. ‘s Avonds volgt toch wel een van de traktaties van de eeuw: naast ons hotel zit een fantastisch Indiaas restaurant. En als er een dikke Indier met zware wallen onder zijn ogen achter het fornuis staat, weet je dat je goed zit (en als je ‘s nachts je Delhi Belly voelt opzetten weet je het helemaal zeker ;)).

Fris en fruitig boeken we toch maar weer een in ons ogen super goedkoep toertje langs alle highlights in en om de stad. De Engelssprekende Vietnamese, een super lieve vrouw overigens (zoals de meeste mensen die we hier ontmoeten), zijn we na vijf minuten alweer volledig kwijt, dus we verzinnen het verhaal er maar zelf bij. Het gaat ongeveer zo: we bezoeken ‘s ochtends drie (graf)tombes van heersers uit de Nguyen dynastie. Die van Tu Duc met zijn 104 vrouwen en concubines, en 0 kinderen (onvruchtbaar door de waterpokken!), die van Khai Dinh en die van Minh Mang. Ze liggen alledrie buiten de stad in een groen omgeving langs de Perfume River en zijn echt heel bijzonder. Het heeft geen zin jullie uit den treure te vervelen met de precieze geschiedenis van iedere tombe (al zou ik dat dolgraag willen!), maar een aantal algemene dingen zijn – zeker voor biij het bekijken van de foto’s – wel het vermelden waard. De drie tombes hebben namelijk vijf gemeenschappelijke elementen. Komen ze in het Engels:

  1. ‘stele pavilion with accomplishments, exploits and virtues on marble tablet’ – wat heeft onze keizer zoal bereikt?
  2. ‘temple of worship’ – spreekt voor zich
  3. ‘enclosed sepulchre’ met de overblijfselen van de keizer en keizerin
  4. ‘honour courtyard with stone elephants, horses, and civil and military mandarins’ – een hele beeldentuin, waar toeristen uiteraard de meest rare foto’s van zichzelf naast een van de beelden maken
  5. ‘lotus pond surrounded by franginpani and pine trees’ – de Hofvijver zeg maar

In de middag bezoeken we eerst de met drama overgoten Thien Mu Pagoda. Wellicht iets soberder dan de rest, maar des te indrukwekkender. Vanaf hier stapte de Boeddhistische monnik Thich Quang Duc in 1968 in een Austin en reed daarmee naar Ho Chi Minh (Saigon). Direct na het uitstappen, stak hij zichzelf in brand uit protest tegen het regime van de Zuid-Vietnamese president Ngo Dinh Diem. Er zouden meer zelfverbrandingen volgen, maar deze haalde de voorpagina’s van alle kranten ter wereld en wordt nog dagelijkse gebruikt tijdens lessen ethiek voor journalisten (wat plaats je wel en wat niet?). De jonge monniken (nog kinderen) en het luiden van de gong dragen bij aan de mystiek en maken zelfs spraakwaterval Mat stil.

De rest van de middag struinen we, nadat een prachtige ‘veerpont’ ons van de Thien Mu over de Perfume River terug naar Hue heeft gevaren, door de ommuurde stad, ofwel Citadel (Kinh Thanh). Het is als of je weer op de middelbare school zit en met je klasgenootjes over het Forum Romanum in Rome struint. Er is zoveel te zien (en niet te zien door verwoesting) en te lezen, dat je hier dagen zou kunnen zwerven. Steeds weer een standbeeld, gastenvertrek, geheime kamer voor minnaressen, theater, vijver, tempel…aan het einde van de middag duizelt het…Wat bij blijft zijn de volgende zaken: je ziet als eerste de immense Flag Tower, met een fier wapperende Vietnamese vlag (rood met een grote gele ster). Prettig om je te orienteren als je de weg even niet meer weet. Dan ga je via de enorme Ngo Mon Gate naar he centrale Imperial Enclosure (uit de losse pols: de Keizerlijke Vertrekken). Je vervolgt je weg door het Thai Hoa Palace en de Halls of the Mandarins om in de Forbidden Purple City terecht te komen. Op deze plekken kwam de keizer om ‘stiekem’ te rommelen met zijn concubines. Alleen ‘eunuchs’ (dwergslaven) mochten meekijken, omdat zij geen gevaar vormden. Vanaf hier hebben Mars en ik nog een aantal keizerlijke vertrekken aangedaan, waar we jullie later – middels ouderwetse dia’s – mee zullen verblijden/vermoeien.

De ‘DMZ Tour’, een tocht langs de 16e en 17e parallel die de voormalige grens vormen tussen Noord- en Zuid-Vietnam, hebben we overgeslagen. Je denkt meteen aan Platoon, Hamburger Hill en Tour of Duty, maar in feite is er nu niet heel veel meer te zien. Zo’n tocht valt of staat met een goede gids of Vietnam veteraan. Later horen we wel van een Amerikaan dat hij deze zone eens bezocht in 1994, en dat er toen nog dagelijlk explosieven afgingen…scary shit!
Overigens was Hue zelf een van de bekendste ‘arenas’ van de oorlog met de Amerikanen. Terwijl de Yanks zich focuste op Khe Sanh, werden ze in Hue tijdens het zogenaamde Tet Offensive (Nieuwjaarsoffensief) verrast door Noord-Vietnamese en Vietcong troepen. Binnen 24 uur namen deze de stad in en zuiverden ze haar van ‘oncooperatieve’ elementen. Vijfentwintig honderd inwoners werden geexecuteerd doodgeknuppeld of levend begraven. Nog een paar keer zou Hue heen en weer gaan tussen de Amerikanen de Vietcong. Gevolg: duizenden doden en (bijna) totale verwoesting.

Soms moet je helaas met een sombere noot eindigen…maar straks nog een luchtig stukkie over meesterlijk Hoi An!

20120304-231418.jpg

20120304-232736.jpg

Categories: Uncategorized | Leave a comment

Halong Bay is not cheap!

In de realiteit zijn we inmiddels in Hoi An (Centraal-Vietnam), waar we gisteren – op de fiets vanaf het centrum langs de rijstvelden naar het strand – eindelijk zon hebben meegepikt…

Rice paddies Hoi An

 

                           Het zonnetje in huis

…maar in onze laatste post slenterden we nog door de zon van het bergdorpje Sapa…

Van Sapa pakken we de bus weer terug naar de toch wel treurige en stoffige doorvoerhaven Lau Cai, en gaan we weer aan boord van de nachttrein terug naar Hanoi. Dit keer een muffe coupe met klamme en vieze lakens, maar aangenaam gezelschap van een jong stel uit Quebec. We komen voor vijven ‘s ochtends aan in Hanoi en moeten nog drie uur overbruggen voordat we de bus naar Halong Bay nemen. We lijken wel Amerikanen, zo strak hebben we (per ongeluk) de eerste week van onze trip gepland. We gebruiken de lounge van het chique Mercure  weer om tijd te doden en ons op te frissen (hoe lang kun je over een koffie doen?) en gaan dan richting het reisbureautje, waar iemand ons om acht uur zal oppikken.

Half negen. Nog niemand gezien. Dan komt er ineens een busje voorbij rijden, waar een dun mannetje met peuk in zijn mond uitspringt. Net als hij weer weg wil rijden, schiet ik hem aan. Hij snauwt iets naar ons en we hebben nog net tijd om onze backpacks aan boord te gooien en erin te springen. Zijn introductie van de toer start als volgt: “I was born in 1978…” Dit kan nog wel eens een lange dag worden. Natuurlijk doet hij nog tien stops aan om het busje zo vol mogelijk te proppen. Halverwege de rit stoppen we uiteraard op een of andere loze plek, waar je gigantische marmeren beelden en allerlei snuisterijen kunt kopen, en kunt kijken naar een hele ploeg vrouwen die al die souvenirs maakt (‘no pictures!’). Terwijl ik nadenk over hoe ik zo’n marmeren David in mijn backpack krijg, krijg ik alweer een sneer van onze gids.
In de haven van Halong laat de gids ons weer wachten en zegt hij dat we onze paspoorten moeten inleveren. “I have been a guide for ten years. I know what I’m doing. [red.: Don’t question me!]” We hebben trouwens wel een leuke groep met een Frans-Canadees drietal, een stel uit Rusland (boom van een vent die Marsha na afloop harstochtelijk omhelsd) en een stel uit Polen (“On a good night, I drink a litre wodka.”) Verder een Engelse vrouw met ‘midlife crisis’, een Francaise die voor haar werk (‘hydroulics’) in Hanoi is, een strenge Duitse moeder en haar overdreven Engelssprekende dochter en twee Israeli’s die alles beter weten en chicks proberen op te pikken met hun ‘card tricks’.
Inmiddels zijn we ingecheckt op onze Chinese junkboat (een kruising tussen een veerpont en een piratenboot a la Jack Sparrow). Mars en ik hebben de achterste kamer en dus perfect uitzicht op zee. Na een niet al te bijzondere lunch, begint het spektakel…

Hoewel je Halong Bay deelt met een armada aan junkboats en toeristen, is het echt overweldigend. Duizenden ‘limestone’ eilanden die uit de mist en de zee opdoemen. Of het nu keihard regent of zonnig is, de mystiek en grootsheid zijn niet te beschrijven. Gek genoeg moet ik meteen aan een vakantie met mijn ouders in Lochness denken…We bezoeken, links en rechts een grote groep volop genietende senioren inhalend, een immense grot en gaan daarna kayakken. Tip: betaal niet voor extraatjes bij het reisburreau, je krijgt het ter plekke erbij. Wij hadden voor twee dagen en een nacht $40 betaald (en geen $5 extra voor het kayakken of meer geld voor een luxere sloep of kamer), terwijl de meeste van onze mede-passagiers aanzienlijk meer hadden neergelegd. Fortunes are turning for M & M!
“Tonight we will play cards and drink beer”, waren de woorden van de gids. De realiteit is wel bier, maar vermaak in de vorm van ‘cheesy rip-offs’ van bekende hits. Celine Dion en Elton John draaien overuren.
De volgende ochtend sta ik om iets over vijf op om de zonsopgang te zien. Dat gebeurt door de bewolking helaas niet, maar het is wel geweldig om in volledige stilte tussen al die rotsformaties te staan. Een lokaal bootje vaart ons nog door een van deze gevaartes (zien helaas behoorlijk wat vervuiling) en dan varen we met onze grote boot langzaam terug naar de haven. Onderweg komen we nog langs de bekende ‘fighting cock’ formatie.

Fighting cock(s)...no pun intended

 Majestic Halong Bay

Drijvende dorpjes in Halong Bay

Eenmaal terug in de haven, moeten we natuurlijk weer wachten. We zijn het zo zat, dat we besluiten met zijn drieen (de Francaise komt met het plan) zelf terug te gaan van Halong City naar Hanoi. We zijn er uiteindelijk niet alleen sneller, maar reizen ook comfortabeler en betalen niet eens veel voor de rit terug (en worden getrakteerd op de Vietnamees gedubde Indiase Bollywoord kraker ‘Rocky Rocks The World’…wat wil je nog meer?).

No rest for the wicked. Nachtje uitrusten in Hanoi? Nee joh, snel eten en dan maar weer eens een nachttrein in. Door naar Hue in Centraal-Vietnam, voormalige hoofdstad van Vietnam en bakermat van de Nguyen dynastie.

 Make love not war

Categories: Uncategorized | 1 Comment

Blog at WordPress.com.